Samen met de veltrommel is de lamellofoon wellicht het meest karakteristieke muziekinstrument in subsaharisch-Afrika. Het komt er, naargelang van de streek, onder verschillende benamingen voor: sanza, likembe, mbira of afgeleiden daarvan. In onze taal wordt dit instrument nogal eens aangeduid met de term “duimpiano”, een benaming die door kolonialen en/of missionarissen, die dit instrument in hun teksten vermeldden, werd gebruikt. Deze term is uiteraard niet zo gelukkig gekozen aangezien de vergelijking met een piano zeker niet opgaat. Wellicht hebben de naamgevers zich laten leiden door de speeltechniek waarbij dit instrument met beide handen wordt vastgehouden en de ijzeren of rieten lamellen met de duimen worden aangetokkeld.
De structuur van het instrument met zijn relatief vele toetsen leent zich uitstekend voor de begeleiding van liederen die door de sanza-speler zelf worden uitgevoerd. Aangezien het merendeel van de sanza-types nogal klein is, is het uitstekend geschikt om mee te nemen wanneer men een lange dagmars voor de boeg heeft en de eentonige staptocht wat wil opvrolijken. Maar het wordt ook bespeeld voor het gewone vermaak van de muzikant zelf en zijn toehoorders, gezeten voor de hut, en bij het vertellen van dagdagelijkse verhaaltjes en voorvalletjes in het dorp. Zijn rol en functie in het dagelijkse leven is er dan ook één van zuiver ontspannende aard.
Muzikaal gesproken worden op de sanza steeds weerkerende repetitieve begeleidingsformules gespeeld en men kan zich voorstellen dat bij de sanza met drie rijen toetsen (Tshokwe) deze formules uitgebreid en zeer melodisch opgebouwd zijn en daardoor slechts door bedreven muzikanten kunnen gespeeld worden. Het mag ons trouwens niet verwonderen dat in dergelijke gevallen de stemming van de toetsen vaak overeenstemt met deze van de xylofoon, al moeten we hier toch onmiddellijk aan toevoegen dat de stemming van de sanza gemakkelijk te veranderen is door de lengte van het trillende gedeelte van de toets langer (lagere toon) of korter (hogere toon) te maken. Onderzoek heeft daarenboven uitgewezen dat sommige composities voor xylofoon ook op de sanza worden uitgevoerd.
Een instrument dat dermate verspreid en populair is, zal logischerwijze in verschillende vormen en types voorkomen. Aan de hand van de belangrijke verzameling lamellofonen die in de Dienst Etnomusicologie worden bewaard (695 stuks) heeft LAURENTY,J.S., organoloog, een classificatie opgesteld van de lamellofonen in Congo. Hij heeft er 18 verschillende types weten te onderscheiden afgaande op de vorm van de klankkast, de plaatsing van de lamellen en de geografische verspreiding. De bouw van dit instrument is gebaseerd op drie basisfactoren: 1) de klankkast, 2) de lamellen en 3) de brug waarop de lamellen zijn bevestigd.
De klankkast van de lamellofoon in Congo varieert van een eenvoudig rechthoekig bakje, over een kalebas tot een grote holle ovale houten klankkast.
Deze laatste is typisch voor de ANGBA, een etnische groep die leeft in het gebied van de Aruwimi-rivier en het instrument lugungu noemt. Het bestaat uit een grote houten ovale klankkast en rust op de grond op vier kleine houten blokken. Gezien de omvang van dit instrument heeft men de neiging gehad dit instrument te kwalificeren als een “orkest-sanza” mede door het feit dat het slechts vijf toetsen heeft en daardoor automatisch doet denken aan een basfunctie. Met vijf noten kan je inderdaad geen uitgebreide melodie creëren en word je beperkt tot een ostinate begeleiding.
Met het vorige type kan men de lamellofoon muyemba van de Tshokwe uit Congo en Angola vergelijken, althans wat de grootte van de klankkast, hier een grote bolvormige kalebas, betreft. De klanktafel van deze lamellofoon is een plankje met geometrische versieringen, eigen aan de Tshokwe-houtsnijkunst, waarop een groot aantal toetsen (meestal 17) zijn bevestigd in drie rijen. Het instrument dankt zijn naam muyemba aan de schikking van de toetsen, uyemba is immers de naam voor het traditionele kapsel (pruik) van de Tshokwe-vrouwen waarbij door mekaar gevlochten haarstrengen met rode aarde en palmolie worden ingewreven. De toetsen zijn dusdanig gestemd dat de eerste rij toetsen een octaaf hoger gestemd is dan de tweede rij die op zijn beurt een octaaf hoger gestemd is dan de onderste rij, wat uiteindelijk resulteert in een ambitus van drie octaven. De technische complexiteit van het instrument laat vermoeden dat het bespelen ervan was gereserveerd voor de meer getalenteerde muzikanten. Als klankkast wordt een grote bolvormige kalebas gebruikt die, omwille van de grootte van de holle ruimte, een volle klank voortbrengt. Om het instrument te bespelen houdt de muzikant het plankje in beide handen en speelt met de beide duimen. De opening van de kalebas is immers ruim genoeg om plaats te bieden voor beide handen.
Binnen dezelfde etnische groep vormt de kakolondondo het meest verspreide type. Ook hier dient een (kleinere ) kalebas als klankkast en is er slechts één rij toetsen aanwezig. Opvallend is dat deze toetsen veelal gemaakt zijn uit platgeslagen spaken van een fietswiel of van een regenscherm. Dit kan men afleiden uit het gaatje waarmee de punt van de lamel is doorboord. Dit instrument is zeer populair bij de Tshokwe en vele muzikanten hebben een eigen repertoire opgebouwd dat ze zowel voor zichzelf als voor eventuele toehoorders ten beste geven.
Het meest voorkomende type werd door LAURENTY het “fluviale” type genoemd omdat het een dusdanige ruime geografische verspreiding kent dat het niet kan toegeschreven worden aan één volk of één streek. Het adjectief “fluviaal” slaat op de verspreiding van dit instrument bij volkeren die langs de oevers van de grote rivieren in Congo wonen. Het typische aan dit instrument is zijn doosvormige klankkast, de ijzeren lamellen en de brug waarop ze bevestigd zijn. De doosvormige klankast is in oorsprong een rechthoekig blokje hout dat aan één van de zijkanten wordt uitgehaald zodat er een holle ruimte ontstaat. Deze wordt achteraf met een dun plankje afgedekt en vastgeplakt met hars of rubber. Aan de onder- en zijkant van deze klankkast wordt een gaatje gemaakt waardoor de muzikant het timbre kan wijzigen door enerzijds met zijn vinger de opening onderaan al of niet af te dekken en anderzijds de opening vooraan al of niet tegen de buikholte te drukken. Meestal hebben deze lamellofonen een aanzienlijk aantal lamellen gaande van 6 tot 18 met een gemiddelde van 10. Hierdoor is het voor de muzikant mogelijk een – meestal – ostinate melodie te spelen en er zijn liederen mee te begeleiden. Dit lamellofoontype, meestal likembe of een afgeleide daarvan genoemd, wordt in meer of mindere mate aangetroffen over een groot gebied van de Volksrepubliek Congo, de Democratische Republiek Congo, het zuid-westen van de Centraalafrikaanse Republiek, Rwanda, Burundi en in delen van Oost-Angola en Noord-West-Zambia.
Het fluviale type is eveneens, in een nogal ongewone uitvoering, aanwezig in Neder-Congo en is er rijkelijk voorzien van ingebrande en meestal overladen versieringen (geometrische tekeningen, planten, bloemen, bladeren enz.). Dit type is wel enig in zijn soort en we kunnen ons dan ook de vraag stellen of we hier niet te maken hebben met een lokale variant vervaardigd door wellicht één en dezelfde maker en dat bij toeval een dergelijk lamellofoon-type in onze collectie beland is, te meer daar vroeger organologisch onderzoek in deze streek geen gewag maakt van een dergelijk sanza-type.
Een aantal lamellofonen beschikt over een wel uitzonderlijke klankkast. Daar waar de meeste sanza beschikken over een klankkast uit hout of kalebas herbergen wij in de verzameling zeventien lamellofonen waarvan de klankkast vervaardigd werd uit het schild van de schildpad of uit menselijke en dierlijke schedels. Dergelijke instrumenten vindt men terug in de Ubangi-streek rond de grote bocht die de Congo-stroom maakt in het noorden en die bevolkt wordt door de Ngombe. Op de vraag waarom ook menselijke schedels werden gebruikt is er voorlopig geen antwoord te geven. Ook al is men geneigd door de aard van de zaak te denken aan bepaalde rituele functies, moet men toch omzichtig omspringen met dergelijke interpretaties. Het gebruik van een menselijke of dierlijke schedel als klankkast voor een muziekinstrument blijft uiterst ongewoon.
Iets minder geheimzinnig maar daarom niet minder interessant is de lamellofoon tsimbi die uitsluitend wordt aangetroffen in Neder-Congo aan de monding van de Congo-stroom en gekenmerkt wordt door de sierlijke vorm van de houten klankkast. De traditionele rechthoekige vorm van de klankkast wordt hier vervangen door een bolle vorm die aan het voorste uiteinde uitloopt op een ravenbek (term gebruikt in de organologie) aan de onderzijde al of niet versierd met geometrische motieven die in het geval van het hier afgebeelde instrument ongewild doen denken aan een soort van dorpsplan met aanduiding van de plaatsing van de hutten en dit in tegenstelling tot de zuiver geometrische motieven en versieringen die gewoonlijk op de instrumenten worden aangebracht. Doch ook hier is geen uitsluitsel over de betekenis van deze aangebrachte motieven te geven.
Dit instrumenttype is terug te vinden bij andere opnamen uit het audio archief die gemaakt werden bij de hierna vermelde Congolese volkeren, onder de volgende inlandse namen:
Akasayi (Nande), Alogu ((Wa) Lese, Pygmées), Chisaj (Lunda), Chisanzhi (Kanyoka, Luba, Luba / Lulua, Luba / Songe, Lwena), Chisanzhi Likembe (Luba / Kalebwe), Chisanzhi-chinene (Luba), Dibung (Lunda), Dikembe (Luba, Ndembo), Domo likembe (Ndongo), Dudjimba (Sala Mpasu), Dungba (Pygmées), Dwaza pwa mukuma (Sala Mpasu), Ekebe (Ebonga) (Boyela), Ekembe (Binza, Logbama, Ngando, Zande), Endingiti (Hema), Ensanswa (Batwa), Enzenze (Mongo), Erikembe (Nande), Esanzo (Bampe, Boyela, Ekonda, Ngando, Nkundu), Gbe-kombi (Yogo), Ibeke (Lobala), Ikembe (Ngombe), Ikumu (Leele), Isandji (Bisandji) (Yaka), Isanga (Boyela), Isanzo likembe (Zande), Isen (Mputu), Kadimba (Luba), Kandu (Sala Mpasu), Kasayi (Shi), Katima Likembe ((Wa) Nande), Kiliyo Likembe ((Wa) Nande), Kisanji (Tshokwe), Kisanji ka nsanzu (Luba-Kasai), Kisansi (Kongo, Yaka), Kisanzi (Luba), Kisazhi (Chokwe), Kombi mbira (Yogo), Kundi (Zande), Kyanya (Luba), Lamellofoon (Luba), Libongi (Ngombe), Likembe (Alur, Barombo, Budu, Efe, Gbandi, Luba, Mbole, Mbuti, Mvu, Nyanga, Pende, Shi, Wagenia), Likembi (Ekepeti, Esanza) (Ngbaka-Mono), Lisanzo (Bobwa), Lisanzo likembe (Mombutu), Losokia (Boyela, Saka), Madaku (Zande), Maduku (Azande), Mang'baru Likembe ((Wa) Nande), Muchapata Likembe mbira (Luvale), Nanga ((Wa) Nande), Neikembe (Medje), Nelikembe (Mangbetu), Ngombi (Gbandi, Ng'bandi, Ng'bandi), Omadjundje (Mongo), Omadjunju (Tetela), Sansa (Bena Kosh, Pindi), Sanza (Kongo, Koukouya, Kutu, Lali, Ntandu), Sanzo ababo (Bira), Sanzo apido (Bira), Tshisaasj (Lunda), Tshisaji (Tshokwe), Tshisaji kakolondondo (Tshokwe), Tshisaji lungandu (Tshokwe), Tshisaji mutshapata (Tshokwe), Tshisanji njia nsanzu (Luba), Tshisanji tshia mulundu (Luba), Tshisanji tshia muswaswa (Kanyoka, Luba), Yengo (sanzi, likemba) (Kongo)
Bibliografie:
Discografie:
© KMMA