Wellicht één van de meest in het oog springende snaarinstrumenten in Centraal-Afrika, omwille van zijn bij wijlen uitzonderlijk mooie vorm en versieringen, is wel de harp die in het Noord-Oosten van Congo vertegenwoordigd wordt door de fraai gesneden exemplaren van o.m. Zande en Mangbetu. De verspreiding van de harp overstijgt echter de landsgrenzen en we vinden ook exemplaren terug in allerlei vormen en formaten in de Centraal-Afrikaanse Republiek, Gabon en Uganda.
De harp wordt gekenmerkt door verschillende types naar vorm en versiering. De zeer mooi versierde exemplaren kenmerken zich vooral door een zeer kunstvol gesneden hals die meestal wordt bekroond met een antropomorf hoofd of, zoals bij enkele exemplaren, met een volledige menselijke figuur die als hals fungeert.
De drie belangrijkste elementen aan dit instrument zijn de hals, de klankkast en de snaren.
Vooral de vorm van de klankkast is opvallend afgaande op de verschillende types die vandaag nog in Centraal-Afrika worden aangetroffen. In Congo alleen worden in het noord-oosten van het land reeds tien verschillende harptypes aangetroffen. De meest eenvoudige hebben een ovalen of rechthoekige houten klankkast, bespannen met een dierlijk vel en een gebogen houten hals die vastgemaakt wordt in de klanktafel en waaraan de snaren door middel van stempinnen worden bevestigd.
Het merendeel van alle harptypes heeft vijf snaren, een kenmerk dat op zich vrij zeldzaam is wanneer een instrument in verschillende muziekculturen wordt aangetroffen; uniformiteit is immers niet altijd de regel.
Gezien zijn structuur leent de harp zich uitstekend als begeleidingsinstrument van de zanger-instrumentalist bij de uitvoering van liederen die van allerlei aard kunnen zijn: historisch, verhalend, mythisch, genealogisch enz.
We kunnen echter niet voorbij aan twee categorieën van harpen die, gezien hun vorm en artisticiteit, duidelijk in het oog springen. Het gaat hier om de harpen van de Zande/Mangbetu en de grote antropomorfe harpen van de Ngbaka.
Deze laatste worden vooral aangetroffen in het Lua-bekken en bestaan, zoals de naam het laat vermoeden, uit een menselijke figuur waarbij de romp als klankkast fungeert en met een antilopenvel is overspannen. Uit het hoofd komt een gebogen “hals” waaraan de snaren worden bevestigd. Opvallend bij enkele exemplaren uit onze collectie zijn de ogen met ingelegd paarlemoer en het hartvormige hoofd, karakteristiek voor de Ngbaka-sculptuur
Een variante op dit antropomorfe model is de harp waarbij romp en hals eenzelfde functie hebben als bij het vorige type maar waar supplementair in het verlengde van de klankkast twee benen worden bevestigd waarop het instrument bij het bespelen rust. Deze harp noemen zij seto naar een menselijke figuur die regelmatig opduikt in hun verhalen en fabels. De harp die hier is afgebeeld vormt samen met haar mannelijke partner een paar en wordt versierd met kleine snoeren met witte parels. Ook hier zijn klankkast en hals twee onderscheiden elementen waarbij de hals waaraan de vijf snaren zijn bevestigd in een daartoe voorziene opening in de “romp” wordt geschoven. Het instrument heeft een duidelijk antropomorf karakter dat door de realistische presentatie van de benen wordt versterkt terwijl romp en gelaat eerder abstract worden weergegeven.
Het meest gekend, gewaardeerd en ook geliefd bij kenners en verzamelaars van Afrikaanse harpen is het type dat vooral bij Zande en Mangbetu werd en wordt bespeeld, al hebben vandaag de harpen die nu nog in gebruik zijn bij deze volkeren, niet meer de artistieke allure zoals deze die vroeger gemaakt en bespeeld werden en nu voor het merendeel berusten in privé-verzamelingen en/of in museumcollecties zoals deze van het KMMA.
Op het einde van de XIXde en het begin van de XXste eeuw werden door de eerste Europeanen die het gebied doorkruisten enkele opmerkelijke exemplaren van Zande-harpen, kundi, verzameld. Zij vertonen allen dezelfde karakteristieken qua vorm van de klankkast, plaatsing van de stempinnen en de typische sculptuur van een hoofd dat de hals bekroont en een Zande-oorsprong verraadt. Dit laatste onderscheidt zich door een conisch kapsel, gepiercete oren en kleine pareltjes die de ogen moeten accentueren. Een ander exemplaar waarvan wij weten dat het door een legerkapitein, A.Hutereau, werd verzameld tussen 1910 en 1912, geeft ons een ander beeld van de artisticiteit van de Zande-sculpteur, met name de manier waarop men hier het kapsel weergeeft.
Recent onderzoek heeft daarenboven uitgewezen dat het trekken van een grens tussen de Zande- en de Mangbetu-harpen niet altijd evident is. Komt daarbij nog het feit dat volkeren cultureel en politiek gelinkt aan de Mangbetu zoals de Mayogo, de Matchaga en de Mangbele zelf bekend stonden om hun harpenbouw en wellicht als leveranciers dienden voor en werkten in opdracht van Mangbetu-chefs. Wat dus gemeenzaam bekend staat als een Mangbetu-harp zou wel eens door een ander volk kunnen zijn vervaardigd “in de stijl van de Mangbetu”.
Dat de organologische collectie van het KMMA zich kan beroemen op muziekinstrumenten die reeds meer dan een eeuw oud zijn bewijst een harp van de Nzakara die ondanks het feit dat ze in 1959 in de collectie werd opgenomen toch stamt uit de XIXde eeuw. Baron V. de Crombrugghe de Looringhe kocht het instrument in 1894 in de Centraal-Afrikaanse Republiek waarna zijn zoon het aan het Afrika-museum schonk in 1959. Dit instrument is een karakteristiek voorbeeld van de Nzakara-kunst. De hals van de harp wordt bekroond met een gepolijst hoofd, een rudimentair gelaat zonder mond maar met een typisch kapsel in de vorm van een langwerpige en puntige helm. Het artistieke handelsmerk van de Nzakara-sculpteur.
Het meest karakteristieke aan dit type is het gesculpteerde hoofd dat het uiteinde van de hals versiert en waaruit men makkelijk kan afleiden uit welke muziekcultuur het stamt: Zande (kapsel), Mangbetu (verlengde schedelstructuur), Nzakara (helmvormig hoofd).
Bij de oudste exemplaren zijn eveneens de stempinnen kunstig gesneden en verdient de manier waarop de snaar aan een dergelijke stempin is bevestigd wel enige aandacht. Door de vergrendeling van de snaar aan de stempin is het voor de muzikant inderdaad vrij eenvoudig om de snaar op te spannen en te stemmen. Want ook hier moet opgemerkt worden dat de meestal pentatonische stemming van het instrument kan gewijzigd worden naargelang van het lied dat men wil ten gehore brengen.
Een laatste punt van opmerkelijk vakmanschap is wel de zeer specifieke vorm van de klankkast. Over een houten skelet wordt het natte vel van een dier gespannen (slang, hagedis, struisvogel, antiloop) om dan met koorden te worden vastgesnoerd en het zo te laten drogen. Op deze manier spant het vel zich helemaal rond de houten constructie en op sommige instrumenten zijn nog duidelijk de sporen te zien van de koorden waarmee het vel werd aangespannen.
Het bespelen van de harp gebeurt in het hele gebied waar ze aangetroffen wordt op nagenoeg identieke wijze. De harpist laat de klankkast op de knieën rusten zodat de snaren schuin naar hem toe lopen. Hij tokkelt de snaren aan met de vingers van beide handen.
Dit instrumenttype is terug te vinden bij andere opnamen uit het audio archief die gemaakt werden bij de hierna vermelde Congolese volkeren, onder de volgende inlandse namen:
Adungu (Lugbara), Bonguma (Balendu), Djoma (Lendu), Domo (Pygmées), Domu (Efe, Nyari), Kidongo (ndongo) (Hema), Kokoro (Ngbaka), Kundi (Gbandi, Zande), Kundu (Ngbaka), Lunkombe (Luba, Songye), Ngombi (Ngbaka), Nzanginza (Zande), Nzenze (Pygmées), Tomi (Ndo), Tomi (Domu) (Mangbetu)
Discografie:
© KMMA