De nanjara en de kwalli zijn membranofonen en verschillen van mekaar door hun afmetingen.
De gemiddelde grootte van de nanjara bedraagt 39-54 cm, de grootte van de kwalli varieert
van 24 tot 35 cm.
De grove contouren van de klankkast worden uit een stuk boomstam gehouwen, dit gebeurt op de
plaats van het rooien van de boom zelf. De fijnere afwerking gebeurt in het dorp. De klankkast
is cilindrisch van vorm maar loopt wel lichtjes naar binnen onderaan, de onderste opening is
dus kleiner dan de bovenste. Als de klankkast gesneden is, moet het hout drogen. Om hierbij
scheuren van de wand tegen te gaan, wordt het hout overdag in de schaduw gelegd en ’s nachts
ingegraven om de grote temperatuursverschillen te reduceren. Na enkele dagen wordt de klankkast
ingewreven met vloeibare boter. En na 10 dagen is het hout droog genoeg voor de verdere productie.
De volgende stap is het snijden en aanbrengen van de huiden. Daarvoor komt enkel gedroogd
kamelenvel in aanmerking. De fijne repen kamelenvel worden in H-vorm aangebracht en rijgen
zo de twee membranen aan mekaar. Na bevestiging van het vel, wordt het ontdaan van de haren.
In het hout van de klankkast wordt meestal ook een klein klankgaatje gebrand met een
gloeiend pookje, ook wel "het oog van de trommel" genoemd.
De trommels nanjara en kwalli worden met stokken bespeeld. Deze worden
kort voor het spelen zelf gesneden uit jonge takken van de palmboom en de acacia.
De term nanjara zou etymologisch afkomstig zijn van het werkwoord ‘spreken’ (nagar)
en "hij heeft gesproken" betekenen.
Beide trommels kunnen voorkomen als persoonlijk of als gemeenschappelijk bezit. Meestal
worden de trommels samen gespeeld. De nanjara kan echter ook solo gespeeld worden,
de kwalli niet. De reden hiervoor is dat op de nanjara de klank van de
kwalli kan geïmiteerd worden door op het kleinere membraan aan de onderkant van de
trommel te spelen. Op de kwalli daarentegen kan men de klank van de nanjara niet imiteren.
Er bestaan meerdere speelwijzen van de trommels. Voor louter signalisatie wordt de trommel
met een enkele stok bespeeld door één man, voor het spelen van bepaalde ritmes
worden de trommels met twee stokken bespeeld en bij het ontbreken van de kwalli,
spelen soms zelfs tot drie trommelaars op de nanjara: twee op het grootste vel en één
op het onderste en kleinere vel om de kwalli te imiteren.
De trommels worden meestal opgehangen zodat ze al staande kunnen bespeeld worden. Dit heeft
te maken met allerhande lichaamsbewegingen die door de trommelaars tijdens het spelen worden
uitgevoerd: met de armen zwaaien, door de knieën buigen, met het lichaam wiegen, hoog
opspringen… De derde trommelaar, die vaak gehurkt zit tijdens het spelen, is beperkt
in zijn lichaamsbewegingen, maar krijgt daarentegen meer vrijheid in wat hij speelt. Vaak
brengt hij onregelmatige pulsering aan in de strakkere patronen van de twee andere spelers.
Bekende ritmes die vaak gespeeld worden zijn digidel en tardena.
Een oud gebruik van de kwalli is het bijeenroepen van de krijgers door de krijgsheer die van op zijn kameel de kwalli bespeelt.
Het aanleren door de jongeren gebeurt door het bespelen van een ‘jongeren nanjara’ (nanjara adaa). Dit is echter geen membranofoon, maar een idiofoon! De jongeren maken uit een stuk palmboom een soort lamellofoon waarbij een stuk van de schors wordt losgesneden zodat het een verende lamel wordt waarop geslagen wordt en de ritmes worden ingeoefend.
Zie ook: BRANDILY, M., Instruments de musique et musiciens instrumentistes chez les Teda du Tibesti, KMMA – Annalen Menswetenschappen vol. 82, 1974
© KMMA/Monique BRANDILY